In de Statenvergadering van afgelopen vrijdag hebben de Staten unaniem het beleid en de uitvoeringsagenda Vrijetijdseconomie goedgekeurd. Maar er was ook veel kritiek op de veel te brede definitie van Vrijetijdseconomie (70% is funshoppen en uitgaan!!) en irrealistische doelstellingen met betrekking tot bestedingen en werkgelegenheid. De genoemde 30.000 banen zijn wel nodig, maar lijken onhaalbaar.

Brabant hanteert een te brede definitie van vrijetijdseconomie. Alles valt eronder wat niet naar werk riekt. Niet alleen de consumptie van goederen en diensten, maar ook de productie, distributie daarvan ten behoeve van vrijetijdsbesteding. Daar kan je goed in doorschieten blijkens enkele voorbeelden. Wat te denken van het noemen van Bavaria met zijn biervarianten (vrijetijdsproduct bij uitstek, zo stelt de nota) of van Bommel schoenen, waar op een speciale manier reclame voor wordt gemaakt. Zo kunnen wij ook een nieuwe sector bedenken!

In tegenstelling tot een aantal andere provincies b.v. Gelderland, die zich grotendeels beperken tot een brede definitie van toerisme en recreatie, voegt Brabant er de hele leisuresector aan toe. Een grootste deel daarvan is blijkens de cijfers van de factsheets van het Vrijtijdshuis aan te duiden als winkelen en uitgaan. Een paar cijfers.

De vrijetijdseconomie kent bestedingen van ongeveer €5.3 miljard, met een werkgelegenheid van 100.000 banen (73.000 fte). Dat is 9 % van de Brabantse werkgelegenheid. Zo’n 77% daarvan komt op het conto van de dagbestedingen. Ter vergelijking, slechts 6% komt voor rekening van verblijfstoerisme en 7% voor zakelijk bezoek.

Van die ruim driekwart dagbestedingen zit bijna 40% in ‘winkelen voor plezier’, fun-shoppen dus. En 30% in ‘uitgaan’. De laatste 30% van de dagbestedingen gaan op aan wat ik de normale recreatie zou willen noemen, buitenrecreatie, attracties, evenementen, cultuur, wellness, sport, waterrecreatie, etc.

Kortom zo’n 60% van de gedefinieerde vrijetijdseconomie betreft winkelen en uitgaan.

Moeten we ons daar nu echt mee bezig houden als Provincie? Volgens ons louter en alleen wanneer het gaat om boven-gemeentelijke voorzieningen en afstemmingen binnen en tussen regio’s.

Dat is nu precies wat er, niet nu maar volgende week, besproken gaat worden in de commissie Economische Zaken: de detailhandelsnota. En die is nu juist uitgebracht als discussienota met de sector, want het probleem is duidelijk namelijk teruglopende bestedingen. Niet alleen door de crisis, maar ook structureel (internet, vergrijzing, etc). En leidend tot een overschot aan winkelareaal van meer dan 10%. Daar komt nog 10% aan gepland areaal bij! Kortom, tijd voor ingrijpen.

Tegen deze achtergrond bezien, zijn in ieder geval twee van de hoofddoelstellingen van het vrijetijdsbeleid, namelijk toename van de bestedingen van 5.3 naar 6.0 miljard euro en de werkgelegenheid laten groeien met 30.000 banen, als irrealistisch c.q. onhaalbaar te beschouwen. Laat staan dat aan moderne opties als duurzaamheid, craddle to craddle en consuminderen wordt voldaan. Geen enkele passage is in het beleid voor de Vrijetijdseconomie terug te vinden. Een ommissie waar GroenLinks behoorlijk van geschrokken is.

Het Memorie van Antwoord maakt het er op het punt van de werkgelegenheids-prognoses niet beter op. Noch als we kijken naar de vrijetijdsbestedingen in Brabant zelf (die 15.000 banen zou opleveren bij winkelen, uitgaan, etc.??) , maar al helemaal niet als we kijken naar de zogenaamde cross-overs naar landbouw, maakindustrie (factory tours van Bommel schoenen), zorg, etc. En naar de werkgelegenheidstoename bij de vanuit Brabant producerende vrijetijdsbedrijven zoals genoemd CocaCola, Bavaria, DJ Tiesto, Boomkwekerij van de Berk, etc. blijft het voorlopig gissen en onderzoeken, terwijl het er natuurlijk helemaal niet bijhoort!! De definitie van Mommaas (Tilburg University) kan wat ons betreft naar de prullenbak. Zeldzaam wetenschappelijk geknoei! Een provincie als Gelderland laat zich hier niet toe verleiden!

De derde hoofddoelstelling van het beleid Vrijetijdseconomie, het mede bijdragen aan de realisatie van doelen van de beleidsvelden cultuur, natuur, landschap, leefbaarheid, zorgeconomie, sport, etc., ondersteunen we van harte.

Dat geldt eveneens voor het ‘verleiden’ van bezoekers van buiten Brabant om hier naar toe te komen, maar dat lijkt ons een tamelijk klassieke taak van de branche en de overheid. De ondernemers in de branche moeten het doen. Zij moeten trachten de bestedingen van bezoekers per dag te vergroten. Vandaar dat we bij de startnotitie kozen voor scenario 1, voorwaarden scheppen, met mogelijke doorgroei naar scenario 2, verbinden. Maar ook hier vinden we dat deze ondernemers duurzaam moeten opereren, indachtig de MVO criteria. Dus niet zomaar groei (besteden, besteden, besteden of kopen, kopen, kopen!), maar selectieve duurzame groei voor toerisme en recreatie. Inclusief de al genoemde dwarsverbanden naar zorg, natuur en landbouw.

Tegen deze achtergrond vindt GroenLinks het voorgestelde beleid onder de maat en dient bijgesteld te worden. Datzelfde geldt voor de uitvoeringsagenda, met noodzakelijke bijstellingen t.a.v. gezamenlijke marketingstrategie, strategisch platform en Brabant Experience Lab.

Tot slot, een ander scenario scheelt ook veel geld (minimaal 2-3 miljoen euro voor procesbegeleiding vanuit de Provincie) en kan beter besteed worden b.v. aan energietransitie, cultuur of zorg.