Ondernemers willen het niet meer. De laatste tijd krijgen we steeds meer telefoon en mail van campingeigenaren, manegehouders en voormalig veehouders die iets nieuws willen beginnen. Het lukt niet meer om klanten naar hun gebied te krijgen. De omgeving wordt te eentonig, de lucht ruikt te vies, het uitzicht is niet meer aantrekkelijk. Deze lokale ondernemers, die goed zijn voor heel wat werkgelegenheid, sluiten zich aan in een lange rij met Brabanders die zich keren tegen de industrialisering in het buitengebied.
‘Dertig kilometer varkens in je achtertuin’, kopte het Brabants Dagblad op 6 april. In Nijnsel verrijst mogelijk opnieuw een megastal, dit keer met 18.000 varkens. Onze fractie bezocht het gebied kort geleden op uitnodiging van een groep ondernemers en bewoners. In de Kempen liggen nog prachtige landschappen. Maar zeker rond voormalige LOG’s (landbouwontwikkelingsgebieden) wordt het saaier en naargeestig: megastallenland. In De Peel zijn er al hele gebieden onleefbaar en industrieel gemaakt, in De Kempen gaat het rap dezelfde kant op. Vele plannen voor mestfabrieken maken het daar alleen maar erger. De enorme stallen die nu weer verrijzen, zijn vaak jaren geleden al ingetekend op de Brabantse kaart. Gemeentebesturen en ons Brabantse College kunnen niet anders dan toestemmen met de bouw, omdat anders schadeclaims te verwachten zijn. Brabantse agrarische gemeenten die zo verstandig zijn om een aanhoudingsbesluit te nemen, een dierstop, zien de megabedrijven verhuizen naar een nabije gemeenten. Zo kunnen dierrechten van Deurne en Reusel-De Mierde meegenomen worden naar gemeenten die het niet zo nauw nemen met de dierindustrie, zoals Bergeijk, Sint Anthonis en Sint Oedenrode.
Wie profiteert er toch van de groeiende industriële veehouderij in Brabant? Niet de omgeving, want het vormt een grote belasting voor lucht, water en bodem en daarmee voor onze gezondheid. Niet de lokale economie, want in megastallen werken nauwelijks mensen (de genoemde stal in Nijnsel geeft werkgelegenheid aan 1,5 fte voor de verzorging van 18.000 varkens) en het houdt bezoekers eerder op afstand dan dat het toeristen aantrekt. Niet ondernemers zelf, want zoveel levert de veehouderij niet op deze jaren. Met uitzondering van het biologische segment, daarin stijgen de melk- en vleesprijzen consistent. We moeten zelfs biologisch vlees en zuivel importeren om te voldoen aan de Nederlandse vraag, terwijl alleen al van de bijna 6 miljoen Brabantse varkens 70% over de grens verdwijnt.
Het antwoord op de profijtvraag is simpel: banken die agrarische leningen verstrekken en grootindustriële veeboeren die vaak ergens anders wonen. Die partijen geven we blijkbaar de dominantie over delen van ons Brabantse buitengebied. Hele stukken Brabant zijn afgeschreven voor natuurbeleving, toerisme en recreatie. Voor het soort ondernemerschap waar Brabanders wél blijer van worden, omdat ze er graag komen en omdat ze er graag werken. Omdat mooie grondgebonden gemengde bedrijven plezierig zijn om je kinderen mee naar toe te nemen en je producten te kopen. Omdat een bed & breakfast op een boerderij met bijvoorbeeld paarden, koeien en weideschapen leerzaam en leuk is voor stedelingen. Omdat een huifkartocht door de Peel of Kempen ons kan onderdompelen in de Brabantse geschiedenis. Nog even los van de slimme kansen die innovatieve ondernemers in de plantaardige landbouw zien.
Als het aan GroenLinks - en steeds meer andere partijen – ligt, komt er veel meer ruimte voor dat soort ondernemerschap. Waarbij je aan de omgeving geeft, in plaats van er een zware wissel op trekt. Waarin welzijn van mens, dier en natuur vanzelfsprekend centraal staat. En waardoor we ook onze kinderen een kans geven gezond op te groeien in het buitengebied.
Onze overheid zou eens wat beter naar ondernemers moeten luisteren en besluiten te stoppen met industrie waar niemand blij van wordt. Oplossingen liggen er genoeg, als we maar willen.